DEEL 2  |  23 OKTOBER - 13 NOVEMBER 2021

Delen van artikel I zijn ontleend aan de Zwitserse en de Amerikaanse grondwet en aangepast aan de Europese normen.   

In de eerste twee clausules van dit artikel 1 worden de betrekkingen tussen het federale orgaan, de lidstaten en de burgers vastgelegd.

In clausule 1 staat dat de federatie is opgericht door de lidstaten en de burgers. De Grondwet is dus niet alleen van de lidstaten, maar ook van de burgers. Zij hebben een onafhankelijk mandaat dat verder wordt besproken in artikel VII. Let wel: de ratificatie van de federale grondwet door de burgers is het meest verregaande voorbeeld van directe democratie.

Clausule 1 bepaalt ook dat de federatie uit twee lagen bestaat: die van het federale orgaan met een beperkt aantal bevoegdheden voor gemeenschappelijke belangen en die van de lidstaten die soevereine beslissingsbevoegdheid behouden voor al hun eigen belangen. De lidstaten dragen geen bevoegdheden over - wat betekent dat zij geen delen van hun soevereiniteit aan het federale orgaan overdragen, maar dat orgaan laten delen in hun soevereiniteit door een verticale scheiding van bevoegdheden aan te brengen. Voor een goed begrip van dit concept van gedeelde soevereiniteit voor de verticale scheiding der machten verwijs ik naar hoofdstuk 5 van de "Constitutionele en institutionele gereedschapskist voor de oprichting van de federale Verenigde Staten van Europa": https://www.faef.eu/wp-content/uploads/Constitutional-Toolkit.pdf.

Het federale orgaan is niet bevoegd om in te grijpen in de interne orde van de lidstaten. Dit is een fundamenteel verschil met de Europese Unie, die met bindende richtlijnen de lidstaten kan dwingen hun wetgeving en interne orde aan te passen. De Europese Unie noemt dit integratie, maar in werkelijkheid is het assimilatie. De federatie van de Verenigde Staten van Europa laat de lidstaten zoals ze zijn en dient alleen de gemeenschappelijke belangen van die lidstaten.

Clausule 2 maakt het overbodig het subsidiariteitsbeginsel met zoveel woorden in de grondwet op te nemen. De verticale scheiding der machten is een in steen gehouwen subsidiariteit : de Lid-Staten hebben hun eigen onaantastbare bevoegdheden waarop het federale lichaam geen vat heeft. Het federale orgaan heeft geen discretionaire - laat staan arbitraire - bevoegdheden om de Lid-Staten op te leggen wat zij al dan niet mogen regelen of realiseren. 

Laat ik een voorbeeld geven van hoe dit in Amerika werkte nadat in december 2015 het klimaatakkoord van Parijs was bereikt. President Trump weigerde het te ondertekenen. Maar de staat Californië deed dat wel. Het behoud van de soevereiniteit van de lidstaten van een federatie is een van de essenties van de federale staat en staat in schril contrast met het Verdrag van Lissabon, dat op een aantal plaatsen grote openingen biedt om het subsidiariteitsbeginsel te schenden.

In de clausules 3 en 4 zijn de rechten van de Europese burgers vastgelegd. In plaats van de grondrechten in de vorm van een Bill of Rights in de grondwet op te nemen, hebben wij in clausule 3 besloten de grondwet te koppelen aan het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. En aan het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De wijze waarop deze koppeling moet worden gemaakt, is een kwestie die na de aanneming van de federale grondwet door middel van overgangsrecht moet worden geregeld. 

Hier moet één opmerking worden gemaakt. De leden van de Burgerconventie wordt verzocht aandacht te besteden aan een wetgevingskwestie in clausule 3. Artikel 20 van het "Verdrag betreffende de Europese Unie" (een van de twee deelverdragen van het Verdrag van Lissabon) geeft ten minste negen lidstaten het recht om een vorm van nauwere samenwerking aan te gaan. Deze nauwere samenwerking zou volgens ons een federale staat kunnen zijn die als lid toetreedt tot de Europese Unie en van daaruit werkt aan de uitbreiding van de federatie. Artikel 20 bepaalt dat de leden van een dergelijke nauwere samenwerking het recht hebben gebruik te maken van de instellingen van de EU. Bijvoorbeeld het Europese Hof van Justitie, de Europese Centrale Bank, de Europese Rekenkamer. Als deze opvatting juist is, d.w.z. als negen lidstaten het recht hebben een nauwere samenwerking in de vorm van een federatie aan te gaan, dan is clausule 3 wellicht overbodig. Het bovengenoemde Europees Verdrag en Handvest zouden dan immers automatisch onder de bevoegdheid van de federatie vallen. Een nadere analyse van deze kwestie - en eventueel een wijziging van clausule 3 - zou op prijs worden gesteld.

Clausule 4 is een aanvullend punt met betrekking tot die rechten. Grondwettelijk moet worden vastgelegd dat burgers recht hebben op vrije toegang tot overheidsdocumenten. Dit wordt overigens nader geregeld in een Wet openbaarheid van bestuur.


Artikel I - De Federatie en de Bill of Rights

  1. De Verenigde Staten van Europa worden gevormd door de burgers en de staten, die deelnemen aan de federatie.
  1. De bevoegdheden die door de Grondwet niet aan de Verenigde Staten van Europa zijn toevertrouwd, noch door deze Grondwet aan de Staten zijn verboden, zijn voorbehouden aan de burgers of aan de respectieve Staten.
  2. De Verenigde Staten van Europa zijn toegetreden tot het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, en tot het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. 
  3. De artikelen in beide handvesten over de vrijheid van meningsuiting en de persvrijheid omvatten ook de vrijheid om informatie te verkrijgen en te ontvangen en ook om zich anderszins te voorzien van de uitingen van anderen. Deze vrijheden vallen onder de Wet op de openbaarheid van bestuur, die bepalingen bevat over het recht op toegang tot overheidsdocumenten.

Toelichting bij artikel I

De volgende toelichting bij het ontwerp voor een federale grondwet voor de Verenigde Staten van Europa is oorspronkelijk geschreven door Leo Klinkers en Herbert Tombeur in hun European Federalist Papers (2012-2013): https://www.faef.eu/the-european-federalist-papers/ 

Toelichting bij clausule 1
Hier laten wij ons inspireren door de Amerikaanse en de Zwitserse grondwet. De tekst van de eerste clausule omschrijft het specifieke karakter van een openbare federatie: zij bestaat niet alleen uit Staten, maar ook en vooral uit hun Burgers; een Federatie is van de Burgers en van de Staten. Voor al diegenen die vrezen dat een federatie, als vermeende superstaat, de soevereiniteit van de deelnemende natiestaten zou absorberen, moet het nu duidelijk zijn dat binnen de Verenigde Staten van Europa de staten blijven bestaan: Frankrijk blijft Frankrijk, Estland blijft Estland, Spanje blijft Spanje, enzovoort. 

En er is meer: door de burgers uitdrukkelijk als mede-eigenaren van de federatie te benoemen, is er een grondwettelijk mandaat om hen te raadplegen over voorgestelde wijzigingen van het grondgebied van de federatie. Een recht dat de Europese burgers op grond van het Verdrag van Lissabon nog niet hebben gekregen: een vorm van directe democratie. Wij behandelen dit recht in artikel VII van ons ontwerp. 

De staten zijn samen met de burgers vertegenwoordigd op het federale niveau van de regering. Hun vertegenwoordigers hebben een individueel mandaat. Zij handelen niet in naam en voor rekening van de politieke instellingen van hun Staat. Dit belangrijke beginsel in de werking van de federatie komt aan de orde in de organisatie van het Europees Congres dat uit twee Kamers bestaat. 

110 De volgende toelichting bij het ontwerp voor een federale grondwet voor de Verenigde Staten van Europa is oorspronkelijk geschreven door Leo Klinkers en Herbert Tombeur in hun European Federalist Papers (2012-2013): https://www.faef.eu/the-european-federalist-papers/ 

Toelichting bij clausule 2
Onmiddellijk na de inwerkingtreding van de Amerikaanse grondwet werd duidelijk dat er behoefte was aan een Bill of Rights. Deze kwam er in de vorm van tien amendementen op de grondwet. De amendementen 1-9 bevatten de grondrechten zelf. Wij hebben ze nu dus opgenomen in artikel I, lid 3. Het Tiende Amendement (voorgesteld door James Madison en aangenomen op 15 december 1791) had een ander, meer op de staat gelijkend karakter, door het federale staatsbestel uitdrukkelijk te herbevestigen. Wij achten het van belang dit hier in clausule 2 van artikel I vast te leggen. Daarin wordt duidelijk gemaakt dat de Europese federatie een niet-hiërarchische verticale verdeling van bevoegdheden kent. Zowel de federale overheid als de overheid van de Lid-Staten zijn soeverein in die aangelegenheden die door de Grondwet aan beide bestuursniveaus zijn toegewezen. In die zin dat de Federatie voor een aantal beperkte beleidsterreinen bevoegdheden krijgt toegewezen, geen andere. Voor de liefhebbers van de historische best practice van het einde van de 18e eeuw: dit beginsel van de verticale scheiding der machten werd reeds in de eerste tien dagen van de Conventie van Philadelphia vastgelegd en enkele weken later in een ontwerp-grondwet verder uitgewerkt. Daarin wordt grondwettelijk vastgelegd dat de federale overheid geen hiërarchische macht kan uitoefenen over de staten. 

Wie vertrouwd is met het Verdrag van Lissabon, en meer bepaald met het deelverdrag onder de naam "Verdrag betreffende de Europese Unie", kan zich afvragen: "Wat is er nieuw? Dat Verdrag betreffende de Europese Unie bepaalt immers in artikel 4, lid 1: "Overeenkomstig artikel 5 worden de bevoegdheden die bij de Verdragen niet aan de Unie worden toegedeeld, aan de lidstaten toegedeeld". Dit lijkt als twee druppels water op ons artikel I, lid 2. 

Maar schijn bedriegt. In het daaropvolgende artikel 5 van dat Verdrag staat dat de afbakening van de bevoegdheden van de Unie wordt beheerst door het beginsel van bevoegdheidstoedeling. Dit beginsel heeft twee aspecten: 

o Of de Unie bevoegd is op te treden, wordt bepaald door de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid; dat wil kort gezegd zeggen dat de Unie beslissend kan optreden in gevallen die de Lid-Staten zelf (of hun samenstellende delen) niet (beter) zouden kunnen regelen; met andere woorden, het subsidiariteitsbeginsel (aan de Staten overlaten wat de Staten zelf het best kunnen) is niet absoluut, maar relatief. 

o In het andere deel van het Verdrag van Lissabon - namelijk het "Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie" - staan enkele artikelen die een concrete opsomming geven van de bevoegdheden van de Unie. Maar die artikelen zijn deels hiërarchisch van aard, vooral in de groep van gedeelde bevoegdheden - dat zijn bevoegdheden die aan beide bestuursniveaus zijn toegewezen, maar waarbij de Unie, wanneer zij handelt, de lidstaten verplicht zich daaraan te conformeren. Dit is niet het geval in een federatie. 

Alsof dit alles nog niet genoeg is, beschikt de Unie ook over subsidiaire bevoegdheden, die haar worden verleend in artikel 352 van hetzelfde "Verdrag betreffende de werking van de EU". Dit betekent dat de Unie kan optreden als dat nodig is om een doelstelling van de Verdragen te verwezenlijken en als geen andere bepaling in het Verdrag voorziet in maatregelen om die doelstelling te bereiken. Dit wordt "de flexibele rechtsgrondslag" genoemd. Naar onze mening is dit een manipulatieve en arbitraire sleutel die op elk slot past. Blijkbaar kan de Europese Unie tot op de dag van vandaag niet afzien van de techniek om zich te beroepen op het doel van "steeds verdergaande integratie" om macht te grijpen wanneer dat haar goed uitkomt. 

Waarom lijkt dit in de verste verte niet op federalisering? Laten we het daar nog eens over hebben. De praktijk wijst al jaren uit dat het subsidiariteitsbeginsel slecht lekt. Het Protocol dat de Unie belet willekeurig beslissingen te nemen die buiten haar uitdrukkelijk toegekende bevoegdheden vallen, met inbegrip van de waakhondfunctie van de nationale parlementen om op de naleving van dat Protocol toe te zien, werkte al zeer slecht vóór de komst van het Verdrag van Lissabon. Sinds de inwerkingtreding van dat Verdrag in 2009 functioneert het helemaal niet meer, want vanaf dat moment heeft de Europese Raad de principiële besluitvorming overgenomen. En niemand kan die machine stoppen. Hoe komt dat? Vanwege de hiërarchie die we hierboven noemden: iets wat eenmaal door de Europese Raad is besloten, betekent de verplichting voor de lidstaten om het uniform in eigen land uit te voeren: de bron van assimilerende integratie. Niet alleen is dit vreemd aan een federaal systeem, maar het is ook onduidelijk wie exclusief bevoegd is in welke aangelegenheden. Er staat wel een paar keer dat deze of gene instantie exclusief bevoegd is, maar de artikelen 1 tot en met 15 van het "Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie" bevatten zoveel vage toevoegingen dat er geen duidelijkheid is, zoals dat in de Amerikaanse grondwet wel het geval is. 

De grondwet van de VS bepaalt niet dat de federale overheid de lidstaten kan overrulen. Zij verleent de federale overheid een limitatief opgesomde reeks bevoegdheden en dat is alles. Er is geen hiërarchie ten opzichte van de lidstaten, noch enige verdeling van bevoegdheden. Net zoals in de Zwitserse grondwet. 

Dit is de essentie van het federalisme: een echte federatie heeft een gedeelde soevereiniteit, maar geen gedeelde bevoegdheden: elk, de federale overheid, en de lidstaten, heeft zijn eigen bevoegdheden. Dit is het resultaat van de eerste twee weken van debatten in de Conventie van Philadelphia die eind mei 1787 begon. Het 'Virginia Plan', dat James Madison als federalistisch openingsstuk op tafel had gelegd, bevatte een clausule die de federale autoriteit de bevoegdheid gaf om 'ongepaste wetten' van staten terzijde te schuiven. Hiertegen bestond een bezwaar, dat expliciet werd gemaakt in het "New Jersey Plan" dat onmiddellijk daarna werd opgesteld. De partijen losten dit geschil vervolgens op in het "Grote Compromis" door te kiezen voor een verticale scheiding der machten, uitgedrukt in een reeks begrensbare bevoegdheden van de federale overheid: geen hiërarchie. Dus geen ingrijpen van bovenaf als een lidstaat zijn wetgevende of uitvoerende taken "onbehoorlijk" vervult. 

Zo hoort het ook: in een federaal stelsel zijn en blijven de lidstaten soeverein in hun eigen kringen. In onze Grondwet komt het subsidiariteitsbeginsel dan ook helemaal niet voor, om de eenvoudige reden dat de uitputtende opsomming (waarover later meer) van federale bevoegdheden de subsidiariteit in absolute zin vastlegt. De federale overheid heeft geen discretionaire bevoegdheden - laat staan arbitraire bevoegdheden - om zelf te bepalen wat de lidstaten niet zelf zouden kunnen regelen of verwezenlijken. 

Toelichting bij clausule 3
De Verenigde Staten van Europa zijn toegetreden tot twee handvesten. Het ene is het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, opgesteld door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Het andere is het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. 

Omdat beide Handvesten samen een perfect geordend systeem van grondrechten bieden voor burgers binnen de EU en andere Europese burgers die (nog) niet in de EU wonen, omarmen wij beide Handvesten als een uitgebreide Bill of European Rights. In de vierde alinea van clausule 3 voegen wij een extra waarborg toe: het recht van burgers en pers op vrije toegang tot documenten van de federale regering, zij het onder voorbehoud van nadere bepalingen in een wet. 

De reden om de artikelen van de Handvesten wel te omarmen, maar de verwijzing naar het subsidiariteitsbeginsel niet, is dus - zoals eerder uiteengezet - dat het structurele disfunctioneren van dat beginsel de EU in staat heeft gesteld jarenlang haar assimilationistische productie voort te zetten, waarmee de traditie sinds de oprichting van de Europese Gemeenschappen werd voortgezet. Laten we het ook anders formuleren: het subsidiariteitsbeginsel zoals dat van meet af aan in de Europese verdragen is verankerd, heeft nooit gewerkt in de zin waarin het was bedoeld, namelijk om aan de lidstaten over te laten wat zij zelf het beste kunnen. Wanneer het de Europese Raad uitkomt, wordt hij altijd omzeild. Alleen door de Europese federale autoriteit een limitatieve reeks bevoegdheden te geven (zoals de Duitsers zeggen, een "Kompetenz Katalog") kan de veronachtzaming van het subsidiariteitsbeginsel een halt worden toegeroepen. 

We worstelen hier met een wetgevingskwestie. Het heeft te maken met artikel 20, lid 2, van het "Verdrag betreffende de Europese Unie" (een van de onderdelen van het Verdrag van Lissabon): dit artikel bepaalt dat negen lidstaten het recht hebben een nauwere samenwerking aan te gaan. Dit is echter alleen toegestaan wanneer het de doelstellingen van de EU bevordert, haar belangen beschermt en haar integratieproces versterkt. Zij mag geen afbreuk doen aan de interne markt: een interne markt voor goederen, diensten, personen en kapitaal. 

De desbetreffende bepalingen van het Verdrag van Lissabon (waaronder de artikelen 326 tot en met 334 van het andere Verdrag van Lissabon, het "Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie") geven aan dat als de negen lidstaten van de EU een hechter partnerschap aangaan (bijvoorbeeld in de vorm van een federatie), zij gebruik kunnen maken van de instellingen van de Unie. Inclusief alles wat er op het gebied van regelgeving rond die instellingen bestaat. Strikt genomen zou dit betekenen, althans dat is onze interpretatie van artikel 20 van het "Verdrag betreffende de Europese Unie", dat na ratificatie van de federale grondwet door de volkeren van ten minste negen EU-lidstaten, die federatie juridisch toegang zou hebben tot alle bestaande EU-instellingen en hun bevoegdheden. Dus ook tot de Europese Centrale Bank, het Europese Hof van Justitie, enzovoort. 

Als deze redenering juist is - een zaak die door de Conventie van de burgers moet worden beoordeeld - dan zou clausule 3 overbodig zijn. Immers, het Handvest van de grondrechten zou dan reeds van rechtswege van toepassing zijn op de Federatie van Europa. En dan zou een expliciete verwijzing ernaar in artikel 1, lid 3, niet nodig zijn. 

Artikel I - De Federatie en de Bill of Rights

  1. De Europese Federale Unie wordt gevormd door soevereine Burgers en Staten, die deelnemen aan de Federatie.
  2. De bevoegdheden die bij de Grondwet niet aan de Europese Unie zijn toevertrouwd, noch bij deze Grondwet aan de staten zijn verboden, zijn erkende bevoegdheden van de burgers en toevertrouwde bevoegdheden van de staten, teneinde de autonome initiatieven van burgers en staten met betrekking tot activiteiten van persoonlijk of algemeen belang te beschermen.
  3. De Europese Federale Unie ziet in de natuurlijke rechten van ieder levend mens de enige bron waaraan overeengekomen rechten kunnen worden ontleend, zoals geformuleerd in het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en in het Handvest van de grondrechten van de Europese Federale Unie, waarvan de rechten dezelfde juridische waarde hebben als de Grondwet.
  4. Iedere burger heeft recht op toegang tot documenten van de federatie, de staten en de lokale overheden en het recht om de handelingen van rechtbanken en democratisch gekozen organen te volgen. Beperkingen op dit recht kunnen bij wet worden voorgeschreven om de persoonlijke levenssfeer van een persoon te beschermen, of alleen om buitengewone redenen.
  5. Onder voorbehoud van het bepaalde in artikel V, afdeling 1, clausule 8, kan de Europese Federale Unie toetreden tot en toetreden tot een wereldfederatie op basis van een grondwet voor de aarde.

Toelichting bij artikel I

Toelichting bij clausule 1 - de formele basis
Formeel gezien verloopt de totstandkoming van deze grondwet als volgt. De burgers van de EU en andere Europese staten - die stemrecht hebben - bekrachtigen deze grondwet bij gewone meerderheid. Het is aan de respectieve parlementen van die staten om te beslissen of zij de wil van hun burgers volgen. De staten die de wil van hun burgers volgen, richten aldus de Federale Europese Unie op. Deze Federatie heeft twee bestaansmogelijkheden. Ofwel naast de intergouvernementele Europese Unie, ofwel als een Federatie binnen die Europese Unie. Het federale Duitsland, Oostenrijk en België zijn immers al lid van de EU.

Toelichting bij clausule 1 - de filosofische grondslag
De filosofische basis voor clausule 1 is als volgt. De Federatie draait om de soevereiniteit van de Burgers, de Staten en de Federatie zelf. Soevereiniteit betekent het recht en de plicht om te 'regeren'; niet om te 'regeren'. Dit betekent:

  • Voor burgers om hun huishoudens te besturen op basis van economische principes om welvaart te bereiken door financiële vrijheid.
  • Voor staten om hun huishoudens te besturen op basis van sociologische beginselen om welzijn te bereiken door culturele gelijkheid.
  • Voor de Federatie om haar huishouden te regeren gebaseerd op gerechtelijke principes om welzijn te bereiken door moraliteit.

De onderlinge verhouding tussen de Burgers, de Staten en de Federatie vormt een idiosyncratische trias politica : onafhankelijke regeringsruimten onder het subsidiariteitsbeginsel, nauwkeurig omschreven, opdat de beraadslagingen geen onverstaanbaar cacofonisch lawaai produceren. Zo niet, dan zullen de gedachten van de burgers en de Staten door een hiërarchisch machtsspel de kop worden ingedrukt. Elk van de drie entiteiten van die trias politica "sui generis" moet zich omwille van de subsidiariteit met zijn eigen zaken bemoeien. De Federatie als geheel moet worden beschermd tegen elke (groep) Burgers of Staten met egoïstische financiële, culturele of politieke impulsen die het waardencomplex van de Preambule doorbreken, zonder welke onze gemeenschappen "dierlijk" in plaats van "humanistisch" blijven of worden.

Er zijn opvattingen die de eigen onafhankelijke en soevereine denk- en handelingsruimte van de burgers ontkennen of minimaliseren. De geschiedenis heeft echter herhaaldelijk bewezen dat Burgers wel degelijk een eigen ruimte hebben, en dat de grondwet (of documenten met dezelfde waarde) dit moet weerspiegelen. Denk aan de Engelse Magna Carta van 1215 waarin de vazallen van koning John Lackland duidelijk maakten dat hij met zijn handtekening de onvervreemdbare rechten van zijn volk moest respecteren, anders zouden ze hem afzetten. De Nederlanden verklaarden met de Placcard van Verlating van 1581 dat de Spaanse koning niet langer hun soeverein was en waren bereid tot een 80-jarige oorlog om deze strijd te winnen. De Franse Revolutie van 1789 en de Declaration of Independence waarmee de dertien Britse koloniën in 1776 hun onafhankelijkheid verklaarden, zijn ook voorbeelden van het onvervreemdbare recht van burgers om zich te bevrijden van autocratische heerschappij. Na de Tweede Wereldoorlog deden de Nederlandse, Portugese, Franse, Belgische en Britse koloniën hetzelfde. De meeste van hen met geweld.

Zo garandeert onze federale grondwet de vrije ruimte van de burgers op verschillende plaatsen. Ten eerste door de ratificatie van de federale grondwet in de eerste plaats in handen van de Europese burgers te leggen: de ultieme vorm van directe democratie. Dit maakt het een grondwet van, door en voor de Burgers. Het is vervolgens aan de respectieve parlementen om te beslissen of zij de wil van het volk al dan niet volgen; zo ja, dan zijn Burgers en Staten mede-eigenaar. Vervolgens wordt deze eigen ruimte van de Burgers vastgelegd in Sectie III van de Preambule, die luidt: 

III. Overwegende, tenslotte, dat wij, onverminderd ons recht om de politieke samenstelling van het federale lichaam bij verkiezingen aan te passen, het onvervreemdbare recht hebben de autoriteiten van de federatie af te zetten indien zij, naar onze mening, de bepalingen van de punten I en II schenden, 

Ten slotte komt de vrije ruimte van de burgers tot uiting in de referenda van artikel V, met name de invoering van het beslissend referendum van clausule 8 van dat artikel.

Andere opvattingen kennen geen of weinig vrije ruimte toe aan de lidstaten van de federatie. Zij zien de positie van de staten als "slechts" volksvertegenwoordiging. Dus beperkt tot een bestuurlijke rol. Met andere woorden, zij zien de ruimte van de Burgers en van de Staten als het ware samenvallen en zien alleen een duidelijk onderscheid tussen de ruimte van de Staten en die van de federale overheid. Wij volgen deze gedachtegang niet. Hoewel de Staten de vertegenwoordiging van hun volk zijn, zijn zij verantwoordelijk voor hun eigen beslissingsruimte voor de democratische en functionele orde van de Staat. Dit wordt bevestigd door artikel VII, afdeling 3, clausule 2, in de oorspronkelijke ontwerp-versie:

"De Verenigde Staten van Europa zullen zich niet mengen in de interne organisatie van de staten van de Federatie."

De relatie van deze drie onafhankelijke - ondergeschikte - denkwerelden tussen de Burgers, de Staten en de Federatie kan misschien beter worden begrepen door deze te visualiseren met drie elkaar kruisende cirkels.

Cirkel 1 is de wereld van de heerschappij van de burgers, cirkel 2 van de staten en cirkel 3 van de federatie, met haar horizontale trias politica van wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht. In het midden - op nummer 4 - ligt het resultaat van hun gezamenlijke heerschappij, uitgedrukt in de maximale bescherming van het waardencomplex van de preambule: de "heilige graal" zogezegd, onvindbaar maar niettemin verplicht tot een eeuwige zoektocht van de drie betrokken entiteiten.

Toelichting bij clausule 1 - de inhoud
Inhoudelijk laten wij ons inspireren door de Amerikaanse en de Zwitserse grondwet. De tekst van de eerste clausule definieert het specifieke karakter van een openbare federatie: zij bestaat niet alleen uit staten, maar ook en vooral uit hun burgers; een federatie is van de burgers en van de staten. Zij zijn de mede-eigenaars van de federatie. Voor al diegenen die vrezen dat een Federatie, als vermeende superstaat, de soevereiniteit van de deelnemende lidstaten zou opslokken, moet het nu duidelijk zijn dat binnen de Europese Federale Unie de staten blijven zoals ze zijn: Frankrijk blijft Frankrijk, Estland blijft Estland, Spanje blijft Spanje, enzovoort. 

En er is meer: door de burgers expliciet als mede-eigenaren van de Federatie te benoemen, is er een grondwettelijk mandaat om hen te raadplegen over voorgestelde veranderingen op het grondgebied van de Federatie. Een recht dat de Europese burgers nog niet hebben gekregen onder het Verdrag van Lissabon: een vorm van directe democratie. Wij behandelen dit recht in artikel VII van onze ontwerp-grondwet. 

De staten zijn vertegenwoordigd naast de burgers op het federale niveau van de overheid. Hun vertegenwoordigers hebben een individueel mandaat. Zij handelen niet in naam en voor rekening van de politieke instellingen van hun Staat. Dit belangrijke beginsel in de werking van de Federatie komt aan bod in de organisatie van het Europees Congres dat uit twee Kamers bestaat. 

Toelichting bij clausule 2
Clausule 2 van artikel I maakt duidelijk dat de Europese Federatie een niet-hiërarchische verticale verdeling van bevoegdheden kent. Hierdoor ontstaat een "gedeelde soevereiniteit" tussen de staten en de federale entiteit: de staten vertrouwen de federatie het gebruik van een deel van hun bevoegdheden toe om gemeenschappelijke belangen te behartigen. Dat zijn belangen die de Staten zelf niet (meer) kunnen behartigen. De federale overheid belasten met bepaalde bevoegdheden van de Staten geeft haar geen hiërarchische macht, laat staan dat zij kan ingrijpen in de interne orde van de Staten.

Zowel de federale overheid als de autoriteiten van de lidstaten zijn soeverein in de aangelegenheden die door de Grondwet aan beide bestuursniveaus zijn toegewezen. In die zin dat de Federatie bevoegdheden krijgt toegewezen voor een aantal beperkte beleidsterreinen, geen andere. Dit beginsel van de verticale scheiding der machten (niet te verwarren met hiërarchische bevoegdheden) werd reeds in de eerste tien dagen van de Conventie van Philadelphia vastgelegd en enkele weken later in een ontwerp-grondwet verder uitgewerkt. Daarin is grondwettelijk vastgelegd dat de federale overheid geen hiërarchische macht over de staten kan uitoefenen.

Wie vertrouwd is met het Verdrag van Lissabon, en meer bepaald met het deelverdrag onder de naam "Verdrag betreffende de Europese Unie", kan zich afvragen: "Wat is er nieuw? Dat Verdrag betreffende de Europese Unie bepaalt immers in artikel 4, lid 1: "Overeenkomstig artikel 5 worden de bevoegdheden die bij de Verdragen niet aan de Unie worden toegedeeld, aan de lidstaten toegedeeld". Dit lijkt als twee druppels water op ons artikel I, lid 2.

Maar schijn bedriegt. In het daaropvolgende artikel 5 van dat Verdrag van Lissabon staat dat de afbakening van de bevoegdheden van de Unie wordt beheerst door het beginsel van bevoegdheidstoedeling. Dit is wat NIET moet gebeuren; het beginsel van overdracht laat veel te veel bevoegdheidskwesties onbepaald:

  • De bevoegdheid van de Unie om op te treden wordt bepaald door de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid; dat wil zeggen dat de Unie beslissend kan optreden in gevallen die de Lid-Staten zelf (of hun onderdelen) niet (beter) aankunnen; met andere woorden, het subsidiariteitsbeginsel (aan de Staten overlaten wat de Staten zelf het best kunnen) is niet absoluut, maar relatief.
  • In het andere deel van het Verdrag van Lissabon - namelijk het "Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie" - staan enkele artikelen met een concrete opsomming van de bevoegdheden van de Unie. Maar die artikelen zijn deels hiërarchisch van aard, met name in de groep van de gedeelde bevoegdheden - dat zijn bevoegdheden die aan beide bestuursniveaus zijn toegekend, maar waarbij de Unie, wanneer zij optreedt, de lidstaten verplicht zich daaraan te conformeren. Dit bestaat niet in een federatie. 
  • Alsof dit alles nog niet genoeg is, beschikt de Unie ook over subsidiaire bevoegdheden, die haar worden verleend in artikel 352 van hetzelfde "Verdrag betreffende de werking van de EU". Dit betekent dat de Unie kan optreden als dat nodig is om een doelstelling van de Verdragen te verwezenlijken en als geen andere bepaling in het Verdrag voorziet in maatregelen om die doelstelling te bereiken. Dit wordt "de flexibele rechtsgrondslag" genoemd. Naar onze mening is dit een manipulatieve en arbitraire sleutel die op elk slot past. Blijkbaar kan de Europese Unie tot op de dag van vandaag niet afzien van de techniek om zich te beroepen op het doel van "steeds verdergaande integratie" om macht te grijpen wanneer dat haar goed uitkomt.

Waarom lijkt dit in de verste verte niet op federalisering? Laten we het er nog eens over hebben. De praktijk wijst al jaren uit dat het subsidiariteitsbeginsel slecht lekt. Het Protocol dat de Unie belet om willekeurig beslissingen te nemen buiten haar uitdrukkelijk toegekende bevoegdheden, met inbegrip van de waakhondfunctie van de nationale parlementen om toe te zien op de naleving van dat Protocol, werkte reeds zeer slecht vóór de komst van het Verdrag van Lissabon. Sinds de inwerkingtreding van dat Verdrag in 2009 werkt het helemaal niet meer, want vanaf dat moment heeft de Europese Raad de principiële besluitvorming overgenomen. En niemand kan die machine stoppen. Hoe komt dat? Vanwege de hierboven genoemde hiërarchie: iets wat eenmaal door de Europese Raad is besloten, betekent de verplichting voor de lidstaten om het uniform in hun eigen land uit te voeren: de bron van assimilerende integratie. Dit is niet alleen vreemd aan een federaal systeem, maar het is ook onduidelijk wie in welke zaken exclusief bevoegd is. Er staat wel een paar keer dat deze of gene autoriteit exclusief bevoegd is, maar de artikelen 1 tot en met 15 van het "Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie" bevatten te veel vage toevoegingen dat er geen duidelijkheid is.

De Europese Unie bepaalt niet dat de federale overheid de lidstaten kan overstemmen. Zij verleent de federale overheid een limitatief opgesomde reeks bevoegdheden en dat is alles. Er is geen hiërarchie ten opzichte van de lidstaten, noch een verdeling van de bevoegdheden. Net als in de Zwitserse en de Amerikaanse grondwet.

Dit is de essentie van het federalisme: een echte federatie heeft gedeelde soevereiniteit, maar geen gedeelde bevoegdheden: elk, de federale overheid, en de lidstaten hebben hun eigen bevoegdheden. Dit is het resultaat van de eerste twee weken van debatten in de Philadelphia Conventie die eind mei 1787 begon. Het "Virginia Plan", dat James Madison als federalistisch openingsstuk op tafel had gelegd, bevatte een clausule die de federale overheid de bevoegdheid gaf om "ongepaste wetten" van de staten te overrulen. Hiertegen bestond een bezwaar, dat expliciet werd gemaakt in het 'New Jersey Plan', dat onmiddellijk daarna werd opgesteld. De partijen losten dit geschil vervolgens op in het 'Great Compromise' door te kiezen voor een verticale scheiding der machten, uitgedrukt in een reeks begrensde bevoegdheden van de federale overheid: geen hiërarchie. Dus geen ingrijpen van bovenaf als een lidstaat zijn wetgevende of uitvoerende taken "oneigenlijk" vervult.

Zo hoort het ook: in een federaal stelsel zijn en blijven de lidstaten soeverein in hun eigen kringen. In onze Grondwet komt het subsidiariteitsbeginsel dan ook helemaal niet voor, om de eenvoudige reden dat de uitputtende opsomming (waarover later meer) van federale bevoegdheden de subsidiariteit in absolute zin vastlegt. De federale overheid heeft geen discretionaire bevoegdheden - laat staan arbitraire bevoegdheden - om zelf te bepalen wat de lidstaten niet zelf zouden kunnen regelen of verwezenlijken. 

Toelichting bij clausule 3
Onmiddellijk na de inwerkingtreding van de Amerikaanse grondwet werd de behoefte aan een Bill of Rights duidelijk. Die kwam er in de vorm van tien amendementen op de zeven artikelen tellende grondwet. Die Bill of Rights vormde vervolgens een bijlage bij de grondwet. Ook de tien artikelen tellende federale grondwet van de Europese Unie bevat geen Bill of Rights. Het verwijst naar rechten die van toepassing zijn door verwijzing naar andere documenten. Het luidt als volgt.

Volgens de derde clausule van artikel I vloeien de rechten van de Europese burgers voort uit de natuurlijke rechten. De mens heeft daarover geen zeggenschap. Natuurlijke rechten zijn fundamentele, vanzelfsprekende rechten. En wat "vanzelfsprekend" is, hoeft niet te worden uitgelegd. Naast deze rechten op grond van de natuur hebben we rechten op grond van afspraken die met instemming van alle deelnemers zijn gemaakt. In onze moderne tijd zijn deze afspraken vastgelegd in handvesten omdat ze een transnationaal karakter hebben. 

De formulering "ieder levend mens" betekent dat de grondwet geen natuurlijke, fundamentele, vanzelfsprekende rechten toekent aan ieder ander levend wezen op aarde: dieren, planten, de zeeën en alle mogelijke andere levende, niet-menselijke verschijnselen. Overeengekomen rechten zijn daarvan afgeleid, maar dergelijke rechten staan momenteel zeer ter discussie en kunnen worden vastgelegd in andere documenten dan de federale grondwet.

Er is dus een onderscheid tussen natuurlijke rechten en culturele rechten. Natuurlijke rechten hoeven niet geformuleerd te worden, want dan zou men ten onrechte stellen dat ze aanpasbaar of onderhandelbaar zijn. Dat kan alleen met aan het natuurrecht ontleende rechten die door mensen zijn vastgelegd in handvesten. 

Clausule 3 verwijst voor die concrete, door mensen gemaakte, culturele rechten naar handvesten, zonder rekening te houden met de verschillende intergouvernementele regelingen en verwijzingen naar intergouvernementele instellingen in die handvesten. Het is niet nodig, noch raadzaam om concrete rechten die reeds in handvesten zijn neergelegd, letterlijk in de Grondwet op te nemen. Dit is ook om te voorkomen dat nieuwe jurisprudentie moet worden ontwikkeld en dat bijgevolg de grondwet moet worden gewijzigd wanneer de jurisprudentie aanleiding geeft om deze culturele rechten te wijzigen. Indien de EU ophoudt te bestaan, kan de Federatie de - al dan niet aangepaste - Handvesten overnemen als haar eigen mensenrechtendomein.

Post-totalitaire grondwetten hebben altijd zo gewerkt: zij stellen zich open voor internationale mensenrechtenverdragen en dankzij die verdragen kunnen zij de bescherming van de grondrechten actualiseren zonder de tekst steeds te moeten wijzigen. De pretentie om een uitputtende lijst van grondrechten op te stellen zonder naar de mensenrechtenverdragen of het Handvest van de grondrechten te verwijzen, zou ertoe leiden dat de noodzaak om een hoog beschermingsniveau van de rechten zelf te garanderen, wordt gefrustreerd, omdat de tekst van de grondwetten oud wordt als hij niet wordt gekoppeld aan de evolutie van de internationale gemeenschap. De geschiedenis van het constitutioneel recht staat bol van dit soort verwijzingen, we moeten een document opstellen dat de ambitie heeft om te werken.Als we de constitutionele waarde van het Handvest van de grondrechten niet erkennen, ondermijnen we de kracht van de grondrechten. Het zal wetgevers binden, maar dat is wat grondwetten normaliter doen en zo werkt de rechterlijke toetsing van wetgeving. Rechtbanken baseren zich op de grondwet om stukken wetgeving die in strijd worden geacht met de grondrechten ongeldig te verklaren.

Er zijn vele voorbeelden van dergelijke grondwettelijke bepalingen: Art. 10, lid 2, van de Spaanse grondwet, Art. 16 van de Portugese grondwet, art. 5 van de Bulgaarse grondwet, art. 20 van de Roemeense grondwet, art. 93 van Nederland, en vele andere. Als deze verwijzing wordt genegeerd, zouden we een gedetailleerde lijst van rechten moeten opstellen en dat zou de grondwettelijke tekst veel langer maken, terwijl een van de doelstellingen is een korte, doeltreffende en begrijpelijke tekst op te stellen. Dit verklaart dus waarom het niet nodig, noch raadzaam is om concrete rechten die reeds in handvesten zijn vastgelegd, letterlijk in de Grondwet op te nemen.

De grondwet - eenmaal geratificeerd - bindt iedereen: individuen, regeringen en allerlei particuliere organisaties. Daarom is het niet nodig om een handtekening van burgers en organisaties te eisen om hun betrokkenheid bij de grondwet te bevestigen. Dat staat impliciet vast. De reden om het hier expliciet te vermelden is de omstandigheid dat er altijd individuen of organisaties zijn die de mensenrechten schenden. Uit de derde clausule van artikel I blijkt duidelijk dat de Europese Federale Unie een seculiere republiek is die zich onvoorwaardelijk verzet tegen de schending van de mensenrechten door welke persoon of instelling dan ook.

Toelichting bij clausule 4
De vrijheid van informatie en transparantie is zo fundamenteel en van vitaal belang voor de democratie en de legitimiteit/het vertrouwen van het publiek in de overheid, dat zij het verdient rechtstreeks in artikel I te worden opgenomen.

Toelichting bij clausule 5
Clausule 5 stelt constitutioneel vast dat de Federatie Europa zichzelf ziet als een van de bouwstenen van een Wereldfederatie. Alleen als de aarde wordt bestuurd door een Wereldfederatie, gesteund door een aantal (continentale) federale staten zoals de Europese Federale Unie, kunnen geopolitieke spanningen, gewapende conflicten en hebzucht - oorzaken van ongekend menselijk leed (vernietiging van de aarde, vluchtelingen, martelingen, migratiestromen, armoede, ziekte, analfabetisme en meer) - worden overwonnen.

Alle clausules van artikel I hebben als kenmerk dat zij fundamentele verbintenissen inhouden. Als wij de lidstaten van de EU vragen om zich als leden van een federaal Europa te verbinden, dan kan een wereldfederatie van een federaal Europa vragen om zich te verbinden als een van de bouwstenen van het fundament van die wereldfederatie. 

Zoals ons constitutionele federale Europa het ondemocratische intergouvernementele EU-systeem moet vervangen, zo moet een constitutionele wereldfederatie het disfunctionele verdragssysteem van de VN vervangen. 

Clausule 5 maakt duidelijk dat het inderdaad de burgers van de Europese Unie zijn die een dergelijk besluit (moeten) nemen. Dit staat in artikel V, lid 1, clausule 8: de president organiseert een beslissend referendum onder alle burgers over deze aansluiting/aanvaarding.

nl_NLNederlands